vrijdag 23 november 2007

Mijn vuile was

Alles is vergankelijk. Dat zal één of andere bebaarde Griekse filosoof of fronsende Duitse romanticus wel eens gemijmerd hebben. Zelfs de vergankelijkheid is bij het einde der tijden, dat er volgens de geweldige Getuigen van Jehova reeds in 1914 aankomt, hetzelfde lot beschoren als de dodo en binnenkort misschien ook België.

En nu schrijft de Druivelaar scheurkalender september en verstomt het geluid van zomerkampen dat wordt verruild door ochtendlijke neveldampen.
De herfst staat al een tijdje ongeduldig voor de deur te trappelen, en ontsnapt al de hele zomer door spleten en kieren. Wat nogmaals bewijst dat België schandalig slecht geïsoleerd is, maar dat is een ander verhaal.

Wij, de groenste jongens van Vlaanderen sinds Plons de kikker (god hebbe zijn ziel) hebben geen dure zonnebloemen van Van Gogh nodig om het steeds nakende einde van alles uit te beelden. De natuur is ons tableau vivant (op het moment van schrijven vliegt een buizerd de zonsondergang tegemoet).
Mijn persoonlijke vorm van 21e eeuws, edoch microchiploze, escapisme heet ‘De vuile plas’.Mijn kameraden uit de instelling zullen weer zeggen: ‘ daar is hij weer met zijn uit de hand gelopen modder’. En gelijk hebben ze!

De Vuile Plas is een natuurgebied dat gekneld zit tussen Vlaanderens’ betonnen goudader E19 en, de Edegemse versie van de Nijl en velden zo ver het oog van Ray Charles kan reiken. Het is geen National Geographic natuur, maar het zijn de details die het plaatje vormen. En die details vertellen mij meer over mijn leven dan eender welke tuin van Monet of Mark Demesmaeker (God hebbe zijn ziel niet).

De rommelige, steeds variërende en vreemd begroeide heuvels doen me denken aan mijn kapsel. Ze vertellen me tevens dat de natuur en het leven vaak chaotisch zijn, maar dat is nu eenmaal zo, zeker in den beginne en bij de juiste lichtinval is het zelfs een prachtig spektakel.
Het geruis van de snelweg, de oranje kunstlichtdwingeland die het groen doorklieft, herinnert me eraan dat ik eigenlijk toch wel een stadsjongen die beschutting zoekt in iets dat wilder is dan discotheek, namelijk de natuur. Uiteindelijk druip ik altijd weer af naar de klanken van de stad.
Ik kijk naar het spel van de seizoenen die afbreken en weer bouwen, eeuwig door, maar steeds ook weer weten te verrassen. Is dat niet een beetje het verhaal van ons leven?
Leven en vergankelijkheid, dat is een combinatie, die me meer zint dan oranjeblauw.

Ik kan slechts één ding aanbevelen: zoek de Vuile Plas in uw hart en in uw afdeling of tijdens toevallige wandeling of ontvoering door buitenaardse wezens. En ik mag hopen dat ze bij u ook vergezeld wordt door geurende brem of wegspringende konijnen.

Uw peperkoeken vriend,

Yves Pepermans

Een blijk van onzekerheid

Kan ik wel gedogen
Dat
Jouw ogen
Zo onbeschaamd dunken
Alles te mogen

Of zijn’t slechts lijken
Die kijken
Alsof jouw zijnde zij mij
Zou willen bereiken

Wee, wat meen ik wel te denken
dat ik jouw nachten zou beroeren
dat mijn zoenen je bezwoeren
ik wil gewoon mijn glimlach schenken

Oh, Is dit dan wat men noemt romantiek
Deze op slappe koord walsende zielsritmiek
Die me onthutst hotsend achterlaat als
Het ware zeeziek als

De koele zwoelte van jouw waangezicht
Die een koudzweetstortbad aanricht
En de reden
Dat ik deze woorden dicht

Ach, ze glimlacht,
Op deze pracht van een dag die onverwacht zoveel liefs vermag